maandag 31 augustus 2009

't Klooster

Het einde van een monument

KADOC Documentatie, maart-april 2002

De Ploegstraat

Het KADOC voerde tijdens de afgelopen weken een omvangrijke documentaire operatie uit in het dominicanenklooster in Antwerpen. Dit gebouw in de Ploegstraat is onlosmakelijk verbonden met de rijke geschiedenis van het katholieke leven in de Scheldestad. Het klooster huisvestte niet enkel tal van bekende dominicanen, maar was bovenal de uitvalsbasis voor verschillende lekenwerken en apostolaatinitiatieven, waarvan de invloed tot ver buiten de stad reikte.

De dominicanen (ordo fratrum praedicatorum, afgekort OP) kunnen in België terugblikken op een zeer rijke geschiedenis tot diep in de Middeleeuwen (1220). Tijdens de Franse Revolutie werden alle kloosters gesloten van de vroegere Nederduitse provincie Germania inferior. Pas in 1835 werd in Gent opnieuw een gemeenschap gevormd. Vandaaruit werden huizen geopend in Tienen (1843), Leuven (1856) en La Sarte (1860). Die gemeenschappen vormden in 1861 een zelfstandige Sint-Rosaprovincie. Tijdens de volgende decennia werden in Vlaanderen nog kloosters opgericht in Lier, Oostende en Brussel.

In Antwerpen, waar de dominicanen nochtans voor de Revolutie stevig waren ingeplant en vanuit hun Sint-Paulusklooster (1243) aan de Veemarkt zeer sterk betrokken bleken in de stedelijke zielzorg en caritas, liet de terugkeer lang op zich wachten. De dominicanen bouwden er wel twee bloeiende afdelingen van hun derde orde uit, een Vlaamse (1868) en een Franstalige (1882). Pas in augustus 1905 vestigden zich opnieuw enkele paters in de Milisstraat. Enkele jaren later konden in de Provinciestraat en in de Ploegstraat een paar aansluitende panden en terreinen worden aangekocht. Daar werd onmiddellijk een noodkerk ingericht. In 1912 startte de gemeenschap met de bouw van een nieuw klooster, opnieuw gewijd aan Sint-Paulus. De plannen van de klooster- (en latere parochie)kerk werden in 1914 goedgekeurd, maar de bouw ervan zou pas in 1925 starten.

Beide Eerste steenlegging bouwwerken werden ontworpen door Louis Corthouts. Die Leuvense architect werd gevormd in het atelier van Pieter Langerock en bouwde samen met pater Biolley vanaf 1902 andere kloosters voor de dominicanen, namelijk in Brussel, Saint-Servais, Saulchoir, Luik, Dinant et Pilzen (Tsjechië). Na zijn overlijden in 1925 werd de kerk afgewerkt onder leiding van de Antwerpse architect Frans Mertens. De "Ploegstraat" werd al snel een begrip in katholiek Vlaanderen. De nieuwe dominicanengemeenschap in Antwerpen werd in februari 1913 formeel als klooster erkend. Ook de Belgische missieprocuur (een logistiek secretariaat ten behoeve van de dominicaanse missionarissen) werd in de Ploegstraat gevestigd.

Bij de stichting en ook later kreeg de gemeenschap veel steun van haar buur, de koekjes- en chocoladefabriek van Eduard Jacobus De Beuckelaer. Het machinegedruis van die onderneming en de weeë chocoladegeur moesten de paters er wel bijnemen. De Antwerpse dominicanengemeenschap telde nooit meer dan 25 leden, maar het klooster bouwde wel een sterke lekenwerking uit. Het nationaal secretariaat van de dominicaanse derde orde was lange tijd in Antwerpen gevestigd. De twee Antwerpse afdelingen werden in 1925 samengesmolten.

Teneinde de volksmassa te bereiken, volgden nog diverse andere devotionele en apostolaatsinitiatieven. De eerste overste, Josephus Schmitt, richtte al in 1905 een Broederschap van de Allerheiligsten Rozenkrans op. De Antwerpse dominicanen, met voorop Louis Van den Bogaert, waren sleutelfiguren in de katholieke matigingsbeweging, de Federatie van Katholieke Anti-alcoholische bonden van België (1902) en het tijdschrift Sobriëtas.

De dominicanen vormen een bedelorde waarvan de leden een doorgedreven intellectuele vorming en roeping weten te paren aan ascese en stadsapostolaat. Ze werden ook in Antwerpen zeer gesmaakt als predikanten. De dominicanen stonden eveneens bekend voor hun bekeringswerk onder niet- of andersgelovigen. Nadat in 1905 het "Algemeen Werk der Geloofsverdediging" van pater Gregorius Van Nieuwelande uit Lier naar Antwerpen verhuisde, groeide "de Ploegstraat" uit tot het belangrijkste apologetisch centrum in Vlaanderen. Reeds voor de Eerste Wereldoorlog ontplooide GeloofsverdedigingPater Ireneus Luyts een hele waaier aan activiteiten: studiekringen, lezingen en lessenreeksen, bibliotheek en uitleendienst.

Mede onder impuls van pater Julius Perquy, de latere directeur van de Centrale Hogeschool voor Christelijke Arbeiders in Heverlee, werden door Geloofsverdediging en haar uitgeverij en boekhandel "'t Groeit" diverse periodieke publicaties en reeksen gestart, bv. Zielzorg voor onze tijd , Ons Geloof en Pastor Bonus. Uit het jongerenblad Onze Jeugd (1920-1933) groeide het tijdschrift Geloof en Wetenschap, later Thomistisch Tijdschrift voor katholieke Kultuur en uiteindelijk Kultuurleven (1934).

De uitgeverij publiceerde ook volksdevotionele literatuur en tal van theologische en sociale studies. Ze realiseerde een volledige Nederlandse vertaling van de Summa van Thomas van Aquino. Geloofsverdediging publiceerde vanzelfsprekend ook veel apologetische traktaten en werd in het interbellum een belangrijk ankerpunt van de katholieke anticommunistische actie.

Interessant voor de studie van de katholieke apologetiek in de eerste decennia van de 20ste eeuw is het tijdschrift De Waarheid (1908-1940), evenals de diverse andere organen van de (ook in de Ploegstraat gestichte) Offensief-beweging en -brigaden, tijdens de jaren 1930 onder de dynamische leiding van pater Felix Morlion. De Antwerpse dominicanen waren in de jaren 1930 ook nauw betrokken bij de Katholieke Filmactie. Voor humaniora-, normaalschoolen handelsschoolstudenten werd in 1930 naar Gents voorbeeld een Sint-Thomasgenootschap opgericht. Diverse Antwerpse dominicanen engageerden zich in de Katholieke Vlaamse Hogeschool voor Vrouwen. Aanknopend bij het vooroorlogse blad De Ster (1906), startte pater Frans-Bertrand Janssens in de Ploegstraat in 1941 zijn parochieblad De Stem uit het Vaderhuis, de voorloper van het huidige Kerk en Leven. Na de Tweede Wereldoorlog opereerde uitgeverij De Ploeg vanuit Antwerpen.

In het klooster van de Ploegstraat verzamelden Ambrosius Bogaerts en een aantal medewerkers gegevens over de rijke geschiedenis van de orde, wat resulteerde in de publicatie Bouwstoffen voor de geschiedenis van de Dominicanen in de Nederlanden (1969-). Het is slechts een greep uit de talloze initiatieven, tijdschriften en werken die vanuit de Ploegstraat zijn ontstaan en gegroeid.

Een speciale vermelding verdient de Katholieke Geloofspersactie (1933), later veelal Apostolaat van de Grootstad (AGRO) genoemd. In AGRO werden geëngageerde leken samengebracht, die via huisbezoeken en de verspreiding van tijdschriften en "stichtende" lectuur de armoede en ontkerkelijking in de grootstad wilden tegengaan. De leiding was in handen van pater Ireneus Luyts, later Jozef De Fleurquin. Er werden paas- en Sint-Niklaasfeesten georga niseerd, er vonden recollecties plaats en in 1939 werd ook een reizende volksbibliotheek opgericht. Het archief van AGRO was reeds enkele jaren geleden bij het KADOC in bewaring gegeven (zie Nieuwsbrief, december 1999).

Toen de plannen van de orde om het gebouw in de Ploegstraat te verlaten concrete vorm aannamen, werd contact gezocht teneinde ook voor de andere collecties een verantwoorde bestemming te vinden. Prospectie leerde dat zich in het gebouw een rijke huisbibliotheek bevond, evenals stocks van de daar gevestigde uitgeverijen, archivalia en boekenverzamelingen van diverse individuele leden. Ook m.b.t. het Rozenkransapostolaat en een paar andere "werken" kon nog belangwekkend archief worden overgedragen. Al deze documentaire bestanden kunnen, na verwerking, worden geconsulteerd op het KADOC. Voor de betrokken archivalische eenheden is de voorafgaande toestemming vereist van de bewaargever.

De gebouwen aan de Ploegstraat

Tijdens de operatie in de Antwerpse Ploegstraat besteedde het KADOC-team ook ruime aandacht aan de gebouwen en hun geschiedenis. Zij vormen immers de materiële bron bij uitstek om het dagelijks leven van de communiteit te doorgronden. Aangezien de gebouwen binnen afzienbare tijd een andere bestemming krijgen, werd besloten om een survey te maken aan de hand van een gedetailleerde fotografische reportage en een opmeting.

Het kloostercomplex in de Ploegstraat vertoont een onregelmatige plattegrond, een gevolg van de beschikbare percelen bouwgrond. De kerk staat aan de Provinciestraat, terwijl de ingang van het klooster zich aan de Ploegstraat bevindt. De twee percelen staan bijna haaks op elkaar en komen in het midden van het blok samen. Daar bevindt zich ook een kloostertuintje, echter niet omringd met gangen. Naar het zuiden is de tuin open. Vroeger bevond zich daar een repetitieruimte voor het koor, met toegang vanuit de Kievitstraat. De twee vleugels van het convent, respectievelijk vier en drie bouwlagen hoog, strekken zich aan de noord- en westkant van de tuin uit. Via een lange gang met spreekkamers bereikt men de hoofdingang aan de Ploegstraat. Aan de oostkant staat een rechthoekige kapel die werd gebruikt door de broederschap. Langs de kerk leidt een gang vanuit de Provinciestraat tot in deze kapel.

Andere gangen leiden van het klooster naar de sacristie enerzijds en naar het koor anderzijds. Het koor is een rechthoekige ruimte die aan de kop van de kerk staat, d.i. achter het sanctuarium met het hoogaltaar. De driebeukige kerk strekt zich uit tot de Provinciestraat en is dus niet georiënteerd.

De eerste bouwfase (1910-1914) omvatte de panden aan de Ploegstraat en de twee kloostervleugels. Het geheel is functioneel doch stijlloos opgevat, met metselwerk in baksteen, betonnen vloeren en platte daken. De grote ramen en het rationele circulatiepatroon, evenals de verhoudingen van de vertrekken en gangen, zorgen voor het algemene comfort. Boven de spreekkamers van de vleugel leidend naar de hoofdingang bevinden zich twee verdiepingen met vergader- en leslokalen. Ze zijn toegankelijk via een afzonderlijke trap, buiten het slot. Hier waren ook de secretariaten gevestigd van de diverse lekenorganisaties die de Ploegstraat rijk was. Achter de doorgang naar het slot loopt een overwelfde gang die alle gemeenschappelijke kloostervertrekken op de begane grond verbindt: leeszaal, recreatiezaal, trappenhuis, linnenkamer (oorspronkelijke keuken) en refter. Op de verdiepingen bevinden zich 25 kamers, een ziekenkamer, sanitaire installaties, archiefruimtes en de bibliotheek. Die laatste ruimte heeft een betonstructuur met twee niveaus galerijen rond een centrale met een lichtkap bedekte opening.

In de tweede bouwfase (1925-1930) werden het paterskoor en de Sint-Dominicuskerk opgetrokken. Hier zijn wel laat-neogotische stijlkenmerken aanwezig in de vormentaal van structuur en decoratie. Tussen koor en sanctuarium is de wand opengewerkt met een groot gotisch maaswerk, dat als koorafsluiting fungeert. Aan weerskanten van het sanctuarium bevinden zich de sacramentska pel en de rozenkranskapel met rijke altaarstukken. De basilicale ruimte van het zes traveeën lange schip heeft zijn rijzig karakter te danken aan de hoge zijbeuken en de slanke marmeren zuilen. De maaswerkvensters van de zuiderzijbeuk bieden een grote lichtinstroom. De in de kerk aanwezige beelden van Dominicus, Thomas van Aquino en andere (vooral dominicaanse) heiligen vertonen een interessante iconografische samenhang. Het topstuk van dit predikhereninterieur is ongetwijfeld de preekstoel, een werkstuk uit 1930 van Bruno Gerrits. Op 28 november 1944 werden koor en sanctuarium door een V2-bom getroffen. Als gevolg van de oorlogs- schade werden koor, sacristie, broederschapskapel en keuken heropgebouwd of -ingericht. Zowat alle glasramen werden na de oorlog vervangen door nieuw werk van de glazenier Abram Stokhof-de Jong. Vooral de dominicaanse heiligen, afgebeeld in de broederschapskapel, verdienen hier aandacht. (PH/THOC)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten